Oorsprong

Hoe ontstonden onze Bassets Griffons Vendéens?
De eerste beschrijvingen van een Franse Basset is gegeven door Jacques du Fouilloux (1561) die het toen al had over een kortharige Basset (Basset à poil ras) en een langharige Basset (Basset à poil long) die men voor de jacht onder de grond gebruikte. Waarschijnlijk doelde hij op een Terriër en / of een Teckel. Volgens dhr. Dunoyer de Noirmont vinden ruwharige / langharige Bassets waar du Fouilloux over schrijft, hun oorsprong in de Terriërs die van Schotland kwamen. Dat er inderdaad een scheut Terriër-bloed in zit is niet geheel onwaarschijnlijk. Le Couteulx deelde die mening echter niet. Volgens hem ontstonden ze door mutaties van de Grand Griffon Vendéen en door de strenge selectie in de laatste 25 jaar van de vorige eeuw, gedaan door zeer consciëntieuze fokkers die heldere ideeën hadden over het fokken van homogene honden. Deze honden vererfden hun goed herkenbare Basset-type. Enfin het fijne over het ontstaan van de (Grands) Bassets Griffons Vendéens zullen we wel niet kunnen achterhalen. Verschillende fokkers waren succesvol o.a.: Graaf d’Elva, dhr. Villebois-Mareuil, dhr. Ambaud en daarna natuurlijk dhr. Paul Dezamy, die zijn type als model voor het ras Grand Basset Griffon Vendéen heeft gemaakt. Beroemde honden uit de kennel van Paul Dezamy begin deze eeuw, waren o.a.: Garibaldi de la Levraudière Picador & Farino de la Levraudière.

Aan het eind van de vorige eeuw waren de Bassets Griffons Vendéens zeer gewild onder de jagers. De honden waren sterk van gestel en geest, ondernemend van aard, vurige jagers met een flinke dosis doorzettingsvermogen. De fokkerij in die tijd was echter verre van homogeen zowel qua type als constructie. Er werd in Frankrijk een Club du Basset Français opgericht die alle Bassetrassen onder zijn vleugels had want tenslotte kampte men allemaal met hetzelfde probleem. Deze club maakte voor diverse rassen een standaard waaronder die van de Basset Griffon Vendéen. Deze voorlopige standaard werd in 1898 opgesteld en in 1904 definitief aangenomen en het ras heette toen nog Basset Griffon Français.

In 1907 werd de Club du Basset Griffon Vendéen door o.a. Paul Dezamy opgericht en die hield zich alleen bezig met de ruwharige varieteit onder de Bassets Français. Pas later is deze Club omgedoopt tot de Club du Griffon Vendéen zoals hij nu nog bestaat en omvat de vereniging alle 4 de rassen van de Griffon Vendéen. Van meet af aan waren er 2 types Basset Griffon ; één met rechte benen (à pattes droites) en één met half gedraaide benen (à pattes demi-tors). De Basset Griffon met rechte benen was de grootste van de twee en was de voorouder van wat we nu als Grand Basset Griffon Vendéen kennen. De kleinere honden met half gedraaide voorbenen was op zijn beurt de voorouder van wat tegenwoordig de Petit Basset Griffon Vendéen noemen.

Historie
De witte kortharige Chien de Vendée (+ 60 cm en meer) wordt beschouwd als de voorvader van de Griffon Vendéen. Deze witte kortharige Vendéen onstond uit kruisingen van witte Chiens de St. Hubert en de beroemde Chiens Blancs du Roi ( de grote witte Koningshonden) maar hij is al geruime tijd uitgestorven.

Graaf Couteulx de Canteleu schreef in zijn eerste boek - La Vénerie Française uit 1858 - dat handelde over de Vénerie ( de traditionele jacht met de meute ook wel de Chasse à Courre genoemd), over de honden uit de Vendée het volgende: " edel hoofd, soepel oor, dun, lang en goed vallend, de vacht is kort en fijn en de staart is dik bij de aanzet en geleidelijk dunner wordend aan het einde". Het was dus een kortharige en edele hond. De Markies de Baudry d’Ason had nog de beste honden van dit ras in die tijd en sommige dieren uit zijn meute hadden ruwhaar of half-ruwhaar.

Hoe kwamen ze aan die ruwe vacht?

Het was één van de kenmerken van de Segusii. Zij hadden ruwe donkerharige vachten. De naam Segusii is afgeleid van de naam die de bevolking in het gebied tussen Lyon en Bresse ( tot bij Mulhouse) had. De afstammelingen van deze honden werden de "Chiens de Bresse" genoemd en zij vielen niet in de smaak bij de ‘hoge heren’ en werden normaal gesproken niet gehouden in de meutes van de adel. De honden waren boers, donker gekleurd en ook nog ruwharig zodat ze bij hun edele, lichtgekleurde en kortharige soortgenoten in de schaduw stonden. De jachtkwaliteiten van deze Chien de Bresse werd echter alom gewaardeerd omdat ze zeer ondernemend en vasthoudend van aard waren en hun mannetje stonden als het om grof wild ging. Vooral de jacht op (flinke) wolven en ander minder vriendelijk wild zoals wild zwijn en beren (dat hadden ze nog in die tijd in Frankrijk) bezorgde hen hun reputatie als uitstekende en veelzijdige jachthond. Dat is waarschijnlijk de reden geweest dat men uiteindelijk enkele van deze Chiens de Bresse heeft gekruist met de witte kortharige Vendéen en de Chiens Blanc de Roi, om zo te zeggen het functionele en het mooie aan elkaar te binden. Het resultaat was een grote ruwharige, bont gekleurde hond waarbij oranje/wit de voorkeur had. In de Vendée bestond het ras Griffon Vendéen waarschijnlijk al langer maar het was pas na de revolutie 1878 en de sociale veranderingen in de 19e eeuw kwam het ras pas goed tot ontwikkeling. We hebben het over de Grand Griffon Vendéen die vooral geroemd werd voor zijn moed en vastberadenheid voor de jacht op wolven.

Alle informatie over ons prachtige ras is afkomstig van de website van de

Basset Griffon Vendéen Club Nederland

www.bgvclub.nl